A
Abstract:
stijl van werken waarbij niet zichtbare
natuurlijke werkelijkheid wordt afgebeeld, maar
begrippen als kleur, vorm, lijn ritmes,
contrasten en compositie het
uitgangspunt zijn; geen direct herkenbare
voorstellingen
Abstraheren:
de figuratieve of realistisch herkenbare
onderwerpen zodanig stileren dat ze minder
herkenbaar zijn.
Acrylverf(acryl):
synthetische, sneldrogende verfsoort waarbij
het pigment gebonden is met acrylhars.
Acrylverf kan worden verdund met water of
tolueen, en is na droging watervast. Met
acrylverf kan bij dun opbrengen een soort
effect verkregen worden als bij een aquarel.
Meestal wordt acrylverf echter dik
aangebracht en lijkt het resultaat sterk op
dat van alkydverf. De glans van alkydverf
ontbreekt echter, maar die kan worden
aangebracht door een vernis. Tijdens het
drogen wordt de kleur van acrylverf iets
donkerder.
Adouceren:
droge kwast techniek voor het opbrengen van
een verflaag over een reeds opgedroogde
kleur.
Affiche:
Aanplakbiljet
Afsnijden:
manier van afbeelden waarbij delen van een
tweedimensionale voorstelling gedeeltelijk
door het omsluitende kader zijn weggesneden.
Hierdoor wordt de indruk gewekt dat de
voorstelling zich buiten het kader voortzet.
Afvloeien:
techniek waarbij absorberend papier op een
schilderij wordt gedrukt om overtollige verf
te verwijderen en de onderliggende verflaag
zichtbaar te maken.
Airbrush:
gereedschap waarbij door luchtdruk verf zeer
fijn over een oppervlak wordt gespoten. Ook:
spuittechniek die zich kenmerkt door zeer
geleidelijke kleurovergangen.
Alla Prima:
Italiaans voor eerste keer. Techniek waarbij
een schilderij wordt voltooid met slechts 1
laag aangebrachte verf. Deze laag kan
natuurlijk meerder kleuren bevatten en wordt
nat in nat opgebracht.
Alkyd-emulsie:
een watergedragen alkydharsverf. Deze wordt
gemaakt met een alkydhars die na een
chemische behandeling in water geëmulgeerd
kan worden. In deze emulsie zijn de
vloeibare bindmiddeldeeltjes zeer fijn
verdeeld in het water, waardoor ze met water
verdunbaar zijn.
Alkydverf:
een verf op terpentinebasis. Het bindmiddel
van alkydverf is alkydhars, een kunsthars.
Traditionele alkydverf kan verdund worden
met terpentine en/of andere oplosmiddelen.
Alkydverf droogt via een oxidatieproces,
waarbij zuurstof- en koolstofbruggen tussen
de alkydharsen worden gevormd. De droogtijd
is afhankelijk van de hoeveelheid en het
soort olie dat wordt gebruikt. Alkydverf
geeft wel een betere dekking en een wat
gladder resultaat dan acrylverf. Naast de
traditionele alkydharsverf zijn er ook high
solid-verf en alkyd-emulsie.
Appliqueren:
techniek waarbij een tweedimensionale
voorstelling ontstaat door uitgeknipte
lapjes stof, of bv stukken gesneden glas, op een ondergrond te bevestigen
door deze hierop vast te naaien of vast te
plakken.
Aquarel:
werk geschilderd met aquarelverf
Aquarelverf:
transparant verwerkbare verf die bestaat uit pigment,
water en als bindmiddel Arabische gom.
Aquatint:
manier om toonvlakken aan te brengen in een
ets; het zuur bijt kleine gaatjes rondom
korreltjes hars of suiker die zijn
aangebracht op de etsplaat
Assemblage:
samenvoeging van verschillende reeds
bestaande vormen tot een nieuw ruimtelijk
beeld.
Atelier:
werkplaats van een kunstenaar.
Atmosferisch perspectief:
vorm van ruimtesuggestie door vervaging van
vorm, kleur en/of textuur. De invloed van de
atmosfeer op het optisch
perspectief,waardoor verafgelegen kleuren
koeler (blauwer) helderder en minder
verzadigd worden en het contrast
wordt gereduceerd. In de verte worden
kleuren dus minder sterk van kleur en
vervagen contouren. Het begrijpen en
toepassen van atmosferisch perspectief in je
schilderij zal zorgen voor meer diepte en
suggestie van drie dimensionaliteit
Barok:
stijl in de beeldende kunst,
bouwkunst en toegepaste kunst van de 17e
eeuw met als kenmerken het toepassen van
weelderige vormen in decoratie, grote
beweeglijkheid en opvallende
licht-donkercontrasten.
Beeldcitaat:
bestaand beeld (of een deel daarvan) dat
wordt toegepast in een nieuw kunstwerk.
Beeldhouwkunst:
letterlijk het houwen uit bijvoorbeeld steen
of hout, meestal gebruikt als verzamelnaam
voor beelden.
Betekenis:
de inhoud, datgene wat de maker wil
vertellen.
Boetseren:
modelleren in kneedbaar materiaal zoals
klei, was, enzovoort.
Brons :
legering van koper en tin
Blokkwast:
een brede kwast. Een blokkwast is geschikt
voor ruwe oppervlakten of ondergronden met
profielen. Laat de breedte van de kwast
afhangen van de breedte van het te
schilderen oppervlak.
C
Canvas:
sterke kwaliteit schilderslinnen.
Clair
obscure: (Italiaans: chiaroscuro,
Duits: Helldunkel) is een techniek
uit de schilderkunst, film en fotografie
waarbij de licht-donkercontrasten sterker
worden uitgebeeld dan ze in werkelijkheid
vaak zijn. Er wordt weinig gebruikgemaakt
van de zogenaamde middentonen.
Hiermee wordt een dramatisch effect bereikt,
waarmee driedimensionale vormen worden
geaccentueerd. Rembrandt, Caravaggio. Bij
clair-obscur is vaak de achtergrond donker
en de voorgrond licht.
Collage:
het scheuren of knippen van papier of andere
materialen en deze elementen vervolgens op
de drager (een plat vlak) plakken.
Complementaire kleuren:
Letterlijk aanvullende kleuren.De Kleuren die tegenover elkaar liggen in de
kleurencirkel. Deze kleuren hebben een
versterkend effect op elkaar. Bijvoorbeeld:
rood en groen, geel en paars, bauw en
oranje. Mengsels van complementaire kleuren
worden vaak gebruikt om schaduwen te
creëren en vormen in de juiste verhouding
neutraal grijs.
Compositie:
manier waarop de kunstenaar de verschillende
beeldelementen in zijn of haar werk
rangschikt.
Compositielijn:
lijn die in een compositie gezien of
getrokken kan worden en die een belangrijke
kijkrichting of een opvallende ordening van
vormen, kleuren, etc. aangeeft.
Constructie:
bouwwijze: manier waarop de verschillende
delen van een werkstuk met elkaar zijn
verbonden, bijvoorbeeld door schroeven,
lassen of houtverbindingen.
Conté:
in hoekige staaf geperst krijt in wit,
zwart, rood en sepia
Contrast:
tegenstelling bv.:licht-donker, rond-hoekig,
lijn-vlak etc.
Craquelé: een verflaag die (bewust
of onbewust) is gescheurd, waardoor er
kleine scheurtjes in de bovenlaag zitten.
D
Decoratie:
versiering
Dempen:
het aanbrengen van ondoorzichtige verf op
een onderlaag om het effect van gebroken
kleuren weer te geven?
Diagonaal:
lijn die in een rechthoek twee tegenover
elkaar liggende hoeken met elkaar verbindt;
met een schuine richting.
Diepdruk:
verzamelnaam voor die druktechnieken waarbij
de afbeelding verdiept in de plaat ligt,
bijvoorbeeld een ets of gravure.
Drager:
papier, doek, hout, mdf, of ander materiaal
waarop het schilderij wordt aangebracht.
Drogenaald(ets
): etstechniek waarbij direct op de plaat
gekrast wordt met een scherpe naald of
diamant; de krassen hebben een braam ,
waardoor de afgedrukte lijnen nooit helemaal
strak zijn.
Dynamiek:
beweeglijkheid.
E
Ecoline:
gekleurde inkt.
Eén-pot-systeem:
een verf die zowel grondverf als lakverf
bevat. Ook: schakelverf.
Eenpuntsperspectief:
perspectief waarbij alle evenwijdige lijnen samenkomen
in 1 punt op de horizon, Een
voorbeeld hiervan is een treinspoor of een
snelweg gezien vanuit het midden.
Egaal:
gelijkmatig.
Email:
glasachtige massa die zich na verhitting
hecht op de ondergrond, bijvoorbeeld metaal.
En face:
van voren gezien.
En profil:
van de zijkant gezien.
Etsen:
grafisch techniek waarbij de voorstelling in
een metalen plaat is gekrast
(dieptedruktechniek).
Experimenteren:
uitproberen; het onderzoeken van
verschillende ideeën om tot een nieuw
kunstwerk te komen.
Expressie:
uitdrukking.
Expressief/Expressionistisch:
een wat snelle, grove manier van werken,
waarbij de kunstenaar zijn emoties verbeeld.
Expressionisme:
kunstuiting waarbij het gevoel tot
uitdrukking komt door middel van vorm,
kleur, etc. Vormen en kleuren wijken vaak af
van de zichtbare werkelijkheid.
Exterieur:
de buitenkant van een gebouw.
Epoxyverf:
een verf op basis van thinner. De bekendste
verf op thinnerbasis is celluloselak.
Epoxyverf wordt nauwelijks door
particulieren gebruikt.
F
Fauvisme:
letterlijk;
de wilden,
behoort tot het expressionisme. Stroming in de Franse schilderkunst van ca.
1905 – 1910 die streefde naar het gebruik
van pure kleur en vereenvoudigde vormen. De kleuren werden veelal
egaal opgebracht in vereenvoudigde vormen
met autonoom expressief doel.
De werken kregen hierdoor een vlak karakter
met beperkte ruimte-uitbeelding.( H.
Matisse, A. Derain, M. de Vlaminck
etc.)
Figuurstuk:
kunstwerk waarin de menselijke figuur de
hoofdrol speelt.
Filbert:
penseel in de vorm van een hazelnoot met een
uiteinde als een afgeplatte conus.
Fixatief:
gemaakt van kunsthars, gebruikt om pastel of
houtskooltekening te fixeren. Fixatief kan
giftig zijn en moet buitenshuis worden
verwerkt.
Figuratief:
stijl waarin herkenbare, realistische
elementen worden gebruikt, in tegenstelling
tot abstract; met een herkenbare
voorstelling (die wel ‘vertekend’ kan zijn
of gestileerd)
Fixeren:
manier om een tekening gemaakt in houtskool,
krijt of een ander makkelijk vlekkend
materiaal minder veeggevoelig te maken door
het te bespuiten met een
lakoplossing(fixatief)
Functie:
doel, bestemming
G
Gelaagd schilderen:
gelaagd schilderen betekent dat het
schilderij opgebouwd wordt uit verschillende
lagen. Elke volgende laag kan pas opgezet
worden als de vorige laag zo droog is dat
deze beslist niet meer oplost in terpentine, olie
of water. Bij gelaagd schilderen in olieverf moet vet
over mager worden geschilderd. Dit betekent
dat elke volgende laag dus meer olie moet
bevatten.
Het tegenovergestelde van gelaagd schilderen
is Alla Prima schilderen.
Geometrisch:
een stijl van werken gericht op abstracte
lineaire motieven (lijnen, vierkanten,
rechthoeken, cirkels, driehoeken); ook wel:
concreet of geometrisch abstract.
Giethars:
kunsthars die op doek of paneel gegoten kan
worden, of waar objecten van gegoten worden.
Glacis/ Glaceren:
doorzichtige verflaag over een reeds
opgedroogde kleur.
Glaceerverf:
verf die doorschijnend is, waardoor de
onderliggende kleur zichtbaar blijft. Het
tegenovergestelde van glaceerverf is
dekkende verf. Je kunt mediums gebruiken om
dekkende verf te veranderen in glaceerverf.
Glas:
materiaal dat ontstaat door het samensmelten
van (zilver)zand, kalk en soda bij een
temperatuur van 1300-1500 °C; de meest
gebruikte methoden om glazen objecten te
vervaardigen zijn blazen of persen.
Gotische stijl:
stijl in de beeldende kunst, toegepaste
kunst en vooral de bouwkunst tussen ca. 1100
– 1500. In de bouwkunst kenmerkt deze stijl
zich door nadruk op verticale richtingen,
het toepassen van spitsbogen en speciaal in
de kerkbouw door het toepassen van
beeldhouwkunst als onlosmakelijk deel van
het gebouw.
Gouache:
verfsoort op waterbasis, die door middel van
vulstoffen dekkend is gemaakt; ook wel:
plakkaatverf; een schildering met gouache wordt
ook een gouache genoemd.
Gradatie:
geleidelijke overgang van de ene kleurtoon naar
de andere.
Grafiek:
gedrukt werk in oplage; ook wel:
prent(kunst).
Grafische technieken:
etsen, zeefdruk, houtdruk, steendruk,
lithografie.
Grondverf:
de eerste laag die wordt aangebracht bij het
schilderen. Grondverf vormt de schakel
tussen het blanke hout/materiaal en het op
te brengen verfsysteem. Een goede grondverf
“vult” onder andere de onregelmatigheden.
H
Harmonie:
wanneer alle onderdelen in evenwicht zijn.
Hechtgrond:
gaat de zuiging van een ondergrond tegen.
Kan gebruikt worden voor het bewerken van
een oppervlak, bijvoorbeeld schilderen.
Heeft een tegenovergestelde werking van
voorstrijkmiddel.
High solid verf :
Alkydverf, gemaakt met speciale lijnolie of
alkydharsen, waarbij het percentage vaste
stof in de verf wordt verhoogd en het
percentage oplosmiddel wordt verlaagd (high
solid betekent “hoog (percentage) vaste
stof”). Een high-solid verf heeft vijftig
procent minder oplossingsmiddelen dan een
normale alkydverf. Hierdoor is de verf
dikker en minder vochtbestendig.
High Tech:
vormgeving van architectuur of
gebruiksvoorwerpen waarbij de nadruk is
gelegd op de technische kenmerken van de
constructie.
Hoogdruk:
verzamelnaam voor druktechnieken waarbij de
te drukken afbeelding als een stempel
overeind blijft; bijvoorbeeld bij een
houtsnede.
Horizon:
grens tussen aarde en hemel; in een tekening
is de horizontale lijn op ooghoogte.
Houtgravure:
vorm van hoogdruk, waarbij in de kopse kant
van een hardhouten blok wordt gesneden;
gedetailleerde tekening mogelijk; ook wel:
xylografie.
Houtskool:
verkoold hout dat een diepzwarte lijn geeft
en vaak gebruikt wordt voor een ruwe
tekening of schets.
Houtsnede:
vorm van hoogdruk.
Hoogglansverf:
verf met een sterke glans.
I
Idealiseren:
het mooier maken dan het in werkelijkheid
is.
Illusie:
droombeeld of waanvoorstelling.
Impasto:
dik aanbrengen van verf, zodat de markering
van het penseel of paletmes zichtbaar is.
Impressionisme:
stroming in de tweede helft van de 19e
eeuw; op waarneming gebasseerde indrukken
van kleur zonlicht en schaduw. Kunstenaars schilderen wat ze
waarnemen, niet wat ze over het onderwerp
weten.
Impressionistisch:
stijl van werken waarbij de afbeelding in
een losse toets is weergegeven en niet
zozeer de werkelijkheid verbeeldt, maar een
tijdsgebonden persoonlijke beleving van de
kunstenaar. Het breken van egale
vlakken in verschillende stukjes
gereflecteerd licht.
Industriële vormgeving:
vormgeving die machinaal tot stand komt,
waardoor massaproductie mogelijk is; van
invloed zijn o.a.: functie, techniek,
gebruiker.
Inspireren:
op ideeën komen of jezelf op ideeën laten
brengen door iets of iemand.
Installatie:
werk bestaand uit meerdere samenhangende
elementen in een ruimte, vaak fysiek
toegankelijk.
K
Kader:
omlijsting; begrenzing van een beeldvlak.
Kalligrafie:
schoonschrift of sierschrift.
Keramiek:
objecten vervaardigd uit klei die,
afhankelijk van de grondstof (kleur,
structuur) en het bakproces (duur,
temperatuur) aardewerk, porselein of
steengoed genoemd worden; potten, vazen en
schalen van aardewerk, waarvan de wanden
niet dikker zijn dan 1 cm.
Kleur:
de pure basiskleur, los van helderheid of
verzadiging.
Koud-warm contrast:
tegenstelling tussen koude en warme kleuren;
het koud/warm contrast is belangrijk bij
ruimte suggestie en de suggestie van
plasticiteit: – warme kleuren lijken naar
voren te komen, -koele kleuren wijken
Kubisme:
stroming in de beeldende kunst aan het begin
van de 20e eeuw, waarbij de ruimtelijke vorm
van voorwerpen is teruggebracht tot de
samenstellende geometrische basisvormen.
Daarbij is het voorwerp vanuit verschillende
standpunten tegelijk in beeld gebracht.
Kunsthars:
een synthetisch product (polymeer) waarvan
(transparante) objecten gegoten kunnen
worden.
Kleurenkaart:
zie kleurenwaaier.
Kleurenwaaier:
een waaier met verfstalen, waarmee je een
verfkleur kunt kiezen.
L
Lakverf:
verf om kozijnen, meubels etcetera te
verven. Lakverven zijn in de volgende vormen
verkrijgbaar: waterbasis (acrylverf),
terpentinebasis (alkydverf), thinnerbasis
(epoxyverf) en terpentijnbasis
(lijnolieverf)
Land art:
kunstuiting in de tweede helft van de 20e
eeuw. Kunstenaars maken ruimtelijke
kunstwerken in een bestaand landschap. Vaak
is het landschap zelf deel van het
kunstwerk. Hiermee geven zij een bepaalde
kijk op het landschap.
Lay-out:
ontwerp, meestal voor drukwerk.
Lichtpunt:
de plek op een oppervlak waar het meeste
licht weerkaatst.Het hooglicht.
Lijnolieverf:
een verf op basis van terpentijn. Een zeer
sterke, zeer langzaam drogende verf. Wordt
nauwelijks meer gebruikt, behalve in
combinatieverven.
Lijnvoering:
manier waarop de lijnen in een tekening zijn
gebruikt.
Lineair perspectief:
technisch perspectief waarbij alle lijnen
als rechte lijnen naar het platte vlak
worden vertaald. vgl. Curvilineair
perspectief.
technisch perspectief waarbij alle lijnen
als gebolde lijnen op het platte vlak worden
vertaald.
Litho:
steendruk; een druktechniek, waarmee een
grote oplage gemaakt kan worden.
Litho(grafie):
vorm van een vlakdruk, waarbij een afdruk
wordt gemaakt van een steen waarop met inkt
of krijt een voorstelling is aangebracht;
ook wel steendruk.
Logo:
beeldmerk
M
Mager:
verf die weinig olie bevat in relatie tot
pigment.
Magisch realistisch:
manier om een gefantaseerde voorstelling zo
natuurgetrouw weer te geven dat het waar
gebeurd lijkt
Magneetverf:
een voorgemengde, loodarme, latexprimer op
waterbasis. Het is ontvankelijk voor
magnetische werking, omdat door de verf
(volgens geheim recept) fijne, niet
roestende, ijzerdeeltjes zijn gemixt.
Mal:
gietvorm; hulpmiddel waarbij een vorm
herhaald kan worden, bijvoorbeeld door
materiaal te gieten in een holle vorm.
Manuscript:
met de hand geschreven tekst, tegenwoordig
ook getypte tekst.
Maquette:
klein model van een gebouw of beeldhouwwerk.
Medium:
het materiaal of de techniek waarmee een
kunstwerk gemaakt wordt. Ook wel een aan de
verf toegevoegd materiaal waarmee de
eigenschappen van de verf veranderen.
Mezzotint:
vorm van vlakdruk, waarbij de drukplaat met
een wieltje met tandjes bewerkt wordt, zodat
een ruw oppervlak ontstaat, uiteindelijk in
de prent zichtbaar als grijstint.
Minimalisme/ minimalistisch:
stijl van werken waarbij de persoonlijke
expressie op de achtergrond staat en het
werk draait om aspecten als geometrische
vormen, ritme en eventueel kleur; vaak is de
compositie eenvoudig.
Model:
persoon die voor een kunstenar poseert. Ook:
uitvoering op school van een te vervaardigen
object.
Modelleren:
vormgeven door materiaal te vervormen, toe
te voegen of weg te halen. Bijvoorbeeld
klei, was, etc. Ook: boetseren.
Monogram:
samenvoeging van de initialen van een naam
tot één geheel.
Monoprint:
eenmalige afdruk.
Monotype:
eenmalige ‘stempelafdruk’ van een met verf
of inkt op een metalen of glazen
aangebrachte afbeelding.
Motief:
onderdeel van een versiering dat vaak
herhaald wordt; bijvoorbeeld een
bloemenmotief.
Multiples:
klein drie-dimensionaal werk in oplage.
N
Nat in Nat:
techniek waarbij de verf in een nog natte
laag verf wordt aangebracht. Hierbij kan de
verf ook op het doek worden gemengd
Negatieve ruimte:
de ruimte om een voorwerp heen. Het kijken
naar deze ruimten kan helpen om de vorm
beter te begrijpen en weer te kunnen geven.
O
Olieverf:
verfsoort waarbij het pigment gebonden is
met (lijn)olie; olieverf droogt erg langzaam
(heel dun aangebracht is de droogtijd nog
minstens een week) waardoor kleurnuances in
elkaar kunnen overvloeien; kan dekkend, maar
ook transparant aangebracht worden; gemengd
met siccatief droogt olieverf sneller.
Onderschildering:een
schets van de compositie met penseel,
houtskool of verf die kleurverschillen
suggereert. Onderschilderingen in kleur
worden veelal uitgevoerd in de
complementaire kleur van de uiteindelijk
kleur om dieper kleuren te verkrijgen.
Oost-Indische inkt:
zwarte inkt bestaande uit roet, gom en
water, die na droging watervast en lichtecht
is.
Opaak:
ondoorzichtig, het tegendeel van
transparant.
Oplage:
het aantal bij één druk gemaakte exemplaren
van een werk; hoe groot de oplage bij
grafische kunst is kun je zien: 3/10
betekent: dit is de derde druk van een
oplage van 10.
Organische vorm:
gegroeid, sierlijk, gebogen.
Osmaanse stijl:
stijl in de Turks-islamitische bouwkunst in
voornamelijk de 16e en 17e eeuw. De stijl
kenmerkt zich door het toepassen van
eenvoudige bouwvolumes zoals kubussen,
balken, cilinders en vlakke koepels en ramen
met rondbogen.
Overlapping:
manier van ruimtesuggestie; gedeelten van
vormen zijn niet te zien omdat er andere
vormen voor staan
P
Palet:
een plat oppervlak waarop de verf wordt
uitgestald en gemengd.
Paneel:
ondergrond voor een schilderij, bijvoorbeeld
van hout of kunststof, waarop men schildert.
Papier-maché:
massa van papier, lijm, krijt of gisp; in
elke gewenste vorm te kneden; hard aan de
lucht.
Pastel(krijt):
een tekenkrijt bestaande uit pigment, gom en
pijpaarde (een kalkachtige klei); de
toevoeging van de pijpaarde geeft de
pastelkleuren een zachte tint; pastel blijft
als het ware ‘op’ het papier liggen en dient
gefixeerd te worden.
Patina:
een manier om een hoogglanzend bronzen beeld
na het gieten een andere kleur of toon te
geven; patina ontstaat ook vanzelf als een
bronzen beeld langere tijd buiten staat en
verweert.
Penseel:
Een penseel is een dunne kwast. Een penseel
is erg geschikt voor de hoekjes en randjes
in het verfwerk. Gebruik geen penseel om
grote oppervlakken te schilderen.
Penseelstreek:
de manier waarop de verf is aangebracht.
Perspectief:
een manier van tekenen en schilderen waarbij
het lijkt alsof er diepte in de tekening of
het schilderij zit.
Piezoprint:
digitale print gemaakt via een
inkjettechniek.
Pigment:
kleurstof.
Pijler:
dragend onderdeel van een bouwwerk,
bijvoorbeeld een zuil.
Plasticiteit:
driedimensionaliteit suggererend op een plat
vlak.
Plastiek:
een beeld vervaardigd uit zachte materialen,
zoals bijvoorbeeld klei of gips.
Polijsten:
het glazend slijpen van een oppervlak.
Polyurethaan verf:
is een soort polymeer dat uit twee
componenten bestaat. In verf verwerkt is het
een goede glanzende verf, zeer krasbestendig
en toch flexibel. Wordt vaak voor
buitenverven gebruikt, en wordt ook bij
boten toegepast. De verf is watergedragen,
en is niet geschikt om over eerder
behandelde lagen één-componentenverf te
worden aangebracht.
Poseren:
voor een kunstenaar zitten, liggen of staan
om zich te laten portretteren.
Prent:
afdruk van een gegraveerde, gesneden of
geëtste plaat.
Primaire kleuren:
cyaan, geel en magenta.
Primaire kleuren (verf):
de hoofdkleuren cyaan, geel en magenta. Dit
zijn kleuren die niet door het mengen van
andere kleuren zijn te verkrijgen.
Primaire kleuren (licht):
de hoofdkleuren rood, groen en blauw. De
primaire kleuren van licht zijn dus anders
dan die van verf. Ook het mengen van
lichtkleuren geeft een ander resultaat.
Primer:
een speciaal soort grondverf wat altijd
eerst op metaal of kunststof moet worden
aangebracht. De primer hecht goed aan metaal
en de verf hecht dan goed aan de primer.
Sommige primers zijn roestwerend.
Proportie:
de verhoudingen van het een tot het anderen
van het geheel en tot elkaar.
Prototype:
model dat als voorbeeld dient voor een uit
te voeren productieproces.
PU-verf:
zie polyurethaan.
R
Raster:
gelijkmatige verdeling van punten of lijnen
in een vlak.
Realisme:
vormen van kunst die de werkelijkheid zo
precies mogelijk weergeven; altijd
figuratief.
Realistisch:
stijl van werken waarbij de realiteit
uitgangspunt is; ook wel: naturalistisch.
Reliëf:
een plat kunstwerk dat een tastbare
dieptewerking heeft; bevindt zich tussen
schilderij en object ( driedimensionaal
werk, waarbij de vormen aan een vlak
vastzitten en/of er uitsteken).
Renovatieverf:
een verf die vlekken isoleert. Wordt
gebruikt als onderlaag (grondverf) bij
oppervlakken met watervlekken,
nicotineresten, roetvlekken of roest. Wit,
droogt mat op.
Repoussoir:
grote, meestal donkere vorm op de voorgrond
van een schilderij of tekening; vergroot de
diepte.
Rococo:
stijl in de (voornamelijk Franse) beeldende
kunst, bouwkunst en toegepaste kunst van de
18e eeuw. De Stijl is vooral een hofstijl en
kenmerkt zich door de nadruk op sierlijke,
vaak assymmetrische vormen die geïnspireerd
zijn op schelpvormen en door het toepassen
van pasteltinten.
Ruimte/suggestie:
de indruk van ruimte; het lijkt of er diepte
is terwijl de afbeelding plat is (zie ook
perspectief).
S
Schilderstok:
een stok met een gestoffeerd of lederen
uiteinde om op het doek te steunen.Hiermee
kun je je hand ondersteunen tijdens het
schilderen.
Secundaire kleuren:
oranje, groen en paars. De kleuren die
gemengd worden uit twee primaire kleuren.
Sgraffito:
het krassen in een geverfd oppervlak,
waardoor de onderliggende kleur zichtbaar
wordt. Hiermee kun je heel dunne details
creëren zoals takjes, grassprietjes etc.
Spatten:
druppeltjes verf op een schilderij
aanbrengen.
Sculptuur:
beeldhouwwerk.
Sepia:
verdunde inktvisinkt, bruingrijs van toon.
Schilderij:
werk gemaakt van verf en eventueel andere
materialen, meestal op doek of paneel.
Sculptuur:
werk gesneden of gehouwen uit steen of hout.
Sienna:
rood/bruine kleur.
Signatuur:
naam of initialen door de kunstenaar op het
kunstwerk geplaatst na afronding.
Signeren:
met zijn/haar naam ondertekenen.
Sjabloon:
uitgeknipte/uitgesneden vorm.
Staat:
elk van de opeenvolgende stadia waarin de
prent wordt gedrukt, eventueel kan de
kunstenaar na zo’n proefdruk de voorstelling
aanpassen; elke aanpassing krijgt een
nummer: eerste staat, tweede staat, etc.
Standpunt:
punt van waaruit iets bekeken is.
Stijl:
bepaalde manier van vormgeven.
Stilleven:
verzameling van bewegingloze dingen, planten
of dieren, meestal opzettelijk in een
bepaalde compositie geplaatst.
Stilleren:
vereenvoudigen van een vorm.
Suggestie:
op een plat vlak zó schilderen of tekenen
dat men de indruk krijgt dat de voorstelling
echt aanwezig is.
Surrealisme:
stroming in de 20e eeuw, die het
onderbewuste probeert weer te geven en
werkelijkheid, droom en fantasie mengt.
Surrealistisch:
realistische manier van werken waarbij het
afgebeelde onderwerp in de werkelijkheid
niet zou kunnen bestaan; vaak gebaseerd op
het onbewuste, zoals associaties,
hallucinaties en dromen.
Symbolisch:
het kunstwerk betekent meer of wat anders
dan wat er is te zien.
Schakelverf:
een grondverf en aflakverf in één. Met een
schakelverf kun je met één pot verf gronden,
overgronden en afschilderen..
Schuimplastic roller:
de witte schuimplastic roller is één van de
meeste verkochte rollersoorten. Het is een
goedkope roller, geschikt voor alkydverf
(terpentinebasis) en kan enige tijd bewaard
worden met een aluminiumfolie eromheen.
Spiritus:
een alcohol die gebruikt wordt als
schoonmaakmiddel en brandstof. Spiritus
bestaat grotendeels uit ethanol. Het woord
spiritus is Latijn voor geest en duidt erop
dat spiritus snel verdampt.
Structuurroller:
een verfroller die opgebrachte verf een
structuur geeft. Te gebruiken nadat de verf
met een andere roller of blokkwast dik is
opgebracht.
Structuurverf:
een latex muurverf waarin kwartskorrels zijn
verwerkt. De dikte van deze korrels bepaalt
de structuur.
T
Tamponeren: aanbrengen
van verf m.b.v. een spons om een
getextureerd oppervlak te verkrijgen. Deze
techniek is handig om achtergronden te
creëren.
Tertiaire keuren:
kleuren die alle drie de primaire kleuren
bevatten. Bruin, kaki en leigrijs zijn
tertiaire kleuren, gemengd in verschillende
combinaties van de drie primaire kleuren.
Textuur:
de oppervlaktestructuur van een object, een
stof, een schilderij, een verfhuid. Geeft aan of het glad, ruw, hard of zacht,
warm of koud aanvoelt.
Tint:
een kleur waaraan wit of water is toegevoegd
om de kleur te verdunnen. Het toevoegen van
wit aan blauw resulteert bijvoorbeeld in een
lichtere blauwtint.
Toon:
geeft aan hoe licht of donker een kleur
overkomt.
Tempera:
een matte, dekkende, sneldrogende verfsoort
waarbij het pigment is gebonden met kaasstof
(caseïnetempera) of eiwit of eigeel
(eitempera).
Toets:
wijze waarop de verf op het doek is gezet.
Tweeluik:
een werk bestaand uit twee delen, meestal
twee schilderijen
Terpentijn:
vloeibare hars, gewonnen uit naaldbomen.
Terpentine:
een aardoliedestillaat dat gebruikt wordt
voor het verdunnen van industriële verf, het
verwijderen van verfresten, het schoonmaken
van kwasten en als ontvetter. Terpentine
wordt vaak verward met terpentijn.
Thinner:
een organisch oplosmiddel voor verven op
oliebasis. Het bestaat uit een mengsel van
vluchtige organische stoffen, waarvan
tolueen of xyleen meestal de voornaamste is
(>50%). Thinner kan ook gebruikt worden om
verf te verdunnen of te verwijderen.
V
Vet:
verhouding tussen olie en pigment, waarbij
relatief veel olie is gebruikt.
Verdwijnpunt:
in de theorie van het lineair-perspectief
het punt op de horizon waar in werkelijkheid
evenwijdige horizontale lijnen bij elkaar komen.
Vernis:
transparante lak, oplossing van hars die over een schilderij
kan worden aangebracht om het te beschermen
tegen vuil.
Vluchtlijn:
lijn die naar het verdwijnpunt loopt.
Vogelvluchtperspectief:
vanuit een zeer hoog standpunt gezien.
Vachtroller:
de vachtroller is geschikt voor het
schilderen van muren en plafonds. Vooral
voor plafonds is een spatvrije variant aan
te bevelen.
Veloursroller:
een zachte roller om te gebruiken bij
producten op water- of terpentinebasis. Is
duur, maar brengt de verf gelijkmatig op.
Verf:
de algemene term voor producten die bedoeld
zijn om een voorwerp te beschermen of te
verfraaien door het van een pigmenthoudende
laag te voorzien.
Voorstrijkmiddel:
een diepindringende oplossing die gebruikt
wordt om sterk en/of onregelmatig zuigende
ondergronden voor te bereiden voor verdere
bewerking waaronder schilderen. De meeste
voorstijkmiddelen moeten in een bepaalde
verhouding met water verdund worden.
W
Wassen:
het bewerken van een tekening met sterk
verdunde Oost-Indische inkt, vaak om
schaduwpartijen weer te geven. Kan in
meerdere lagen (wassingen) worden
aangebracht.
Winterverf:
een speciale verf die geschikt is voor
gebruik bij lage temperaturen. Deze verven
zijn in enkele uren stofdroog en zijn snel
uitgehard.
Z
Zoeker:
(beeldzoeker) Hulpgereedschap van twee L-vormige stukken
karton die aan elkaar worden gelegd en zo
een rechthoek vormen om een compositie van
een denkbeeldig frame te voorzien.
Hierdoor kijkend kun je dus je compositie
vaststellen.
Zeefdruk:
vlakdruktechniek, waarbij via een zeef
(druk)inkt op een vel papier wordt
aangebracht
Zeefdruk:
grafische druktechniek, m.b.v. een met fijn gaas
bespannen raam en een rakel.
Zelfportret:
portret dat de kunstenaar maakt van zichzelf
Zijdeglansverf:
verf met een lichte glans.
wordt vervolgd....suggesties
welkom |